Audio

Text

Het vandaag in Warsingsfehn nog bestaande „Textilhaus Kracht“ kan een indrukwekkend verhaal van succes vertellen, dat voorbeeldig is voor de vastberadenheid en de wil om te bouwen van de Oostfriese veenkolonisten vertoond. Bovendien is het een voorbeeld voor de weinig eisende efficiëntie en de grote opofferingsgezindheid van een jonge moeder, die alleen op zich gesteld vier kinderen moest opvoeden.

Daar, waar vandaag de textielzaak Kracht staat, was 200 jaar geleden nog veengebied. De erfpachter, die deze grond eens wilde bebouwen, moest voor het eerst het gehele land afturfen en cultiveren. Een heel zwaar en langdurend tijdperk.

Dat was alles decennia`s voorbij, toen Gebke Meiners-Weber in december 1871 met kaptein Johann Cordes Kracht huwde en ze samen naar het huis aan het hoofdkanaal in Warsingsfehn verhuisden. Het huwelijk lijkt gelukkig geweest te zijn, want kapitein Kracht schreef regelmatig liefdevolle brieven aan zijn vrouw, als hij met de brig „Rikstina“ onderweg was. Het huwelijk was gezegend met drie kinderen, 1874 werd de zoon Coord geboren, in 1877 en 1879 de dochters Harmine en Trientje,

Toen Gebke met haar vierde kind zwanger was, gebeurde een verschrikkelijke wending in haar leven. Haar echtgenoot schreef haar een brief op 9 oktober 1881 uit het Schotse Fortrose en beeindigde hem met de woorden; „Wees maar gegroet van jouw lievende man en aan de kinderen van jullie vader tot de dood.“ Het leek bijna, dat hij een voorgevoel van iets ergs had . Zijn schip, dat maar sommige dagen later in Londen verwacht werd, bereikte de haven nooit. De „Rikstina“ en zijn gehele bemanning bleven verdwaald op zee. Slechts weinige weken later bracht Gebke haar vierde kind ter wereld, dat ze volgens de naam van de vader Johanna noemde. Nu stond ze helemaal op haar eigen en moest voor vier kleine kinderen zorgen. Tenminste had ze haar plekje, waar ze gewend was, eigen beslissingen te nemen, als haar man op zee was. Bovenop begon ze, soms hele nachten met naaiwerk door te brengen, om maar een beetje meer geld voor de familie te hebben. Het was desondanks niet veel. Haar kinderen zou ze hebben aangewezen , hun schoolbrood achter de school te eten. Niemand mocht zien, dat er geen boter op het brood zat. Onder deze omstandigheden was het vanzelfsprekend, dat haar kinderen, zodra ze konden, met hun handjes hielpen. Ook zorgde Gebke ervoor, dat Coord een plaats als leerjongen in de „Manufakturgeschäft Brahms“ in Warsingsfehn kreeg. Toen hij in 1905 uiteindelijk durfde zelfstandig te worden, klaagde Gebke: „Ik heb jullie vrij van schulden door het leven gebracht, maar jij brengt ons in het armenhuis.“ Maar deze zorg was helemaal onnodig. Toen ze 1906 overleed, waren alle dochters keurig getrouwd – en ze kon nog meebeleven, hoe de zaak van haar zoon begonn te floreren.