Heel dicht bij Ostbevern staat een zoutvat dat tot ver in de hemel reikt! Dat gelooft u
niet? Ik kan het u niet kwalijk nemen. Maar de hele taak heeft echt iets met geloof te maken. Waarom? Dat zal ik u zo vertellen...
Weet u, Ostbevern is in veel opzichten een grensstad, en veel grensgangers zijn er in de loop van de tijd gepasseerd. Er was hier bijvoorbeeld een confessionele grens, want Ostbevern, dat bij het bisdom Münster hoorde, had een bijna uitsluitend katholieke bevolking, terwijl de dorpen Lienen, Kattenvenne en Ladbergen bij het oude protestantse graafschap Tecklenburg hoorden. Nog in het midden van de vorige eeuw waarschuwden ouders hun puberende kroost om in geen geval naar feesten en partijen in Lienen, Ladbergen of Kattenvenne te gaan, Het zou namelijk kunnen zijn dat een aanstande liaison over confessionele grenzen heen gaat! Niet voor te stellen! In de jaren daarna zijn er genoeg jonge grensoverschrijders geweest, die een einde hebben gemaakt aan dit onzinnige denken rond de eigen kerktoren.
Bovendien was hier ook sprake van een echte landsgrens. Ostbevern behoorde tot het
Koninkrijk Pruisen, terwijl het naburige Glandorf al behoorde tot het Koninkrijk Hannover. Dit betekende dat bij de huidige staatsgrens tussen Nedersaksen en Noordrijn-Westfalen douaneambtenaren patrouilleerden in de bossen en weilanden. En dat was geen toeval. Er werd veel gesmokkeld, vooral zout. De Pruisen hadden op het goede zout van Bad Rothenfelde een forse belasting geheven, dus het zout was veel goedkoper dan aan de Hannoverse kant.
Het volgende verhaal wordt nog steeds verteld in Ostbevern: Een goede burger uit de lokale gemeenschap heeft eens een goede zak zout over de groene grens gedragen toen hij geconfronteerd werd met de Pruisische douaniers. Maar de goede man nam niet alleen zijn moed, maar ook zijn benen in zijn handen en rende voor alles wat hij waard was. Aangezien hij de weg goed kende , slaagde hij er uiteindelijk in om de douaniers af te schudden. Hij kwam haastig naar thuis en verborg de zak met de kostbare smokkelwaar, ging aan zijn keukentafel zitten en deed alsof hij geen druppel water kon drinken. En hij had gelijk. Niet eerder had hij nauwelijks gezeten toen de douane aan zijn deur kwam. De wantrouwende ambtenaren keken rond maar konden het zout niet vinden. Uiteindelijk ontdekten ze wel , dat de man hevig zweette. De douanebeambten wilden de man grondig ondervragen, toen zijn vrouw de keuken binnenkwam. En zij doorzag onmiddellijk de situatie. "Nee, nee," zei ze, "mijn man heeft net een groot bord hete broodsoep gegeten. Daar zweet hij altijd van!" Dus de douaniers moesten hem met rust laten en hun weg gaan. Nou, gelukkig is die, die een slimme vrouw heeft!
Trouwens, om het "zwarte zout", zoals de smokkelwaar werd genoemd, te verbergen voor de douane, werd het regelmatig opgeslagen in de kerktoren van het naburige dorp Milte.
Milte, was dus een soort "kerkasiel". En dat is precies de reden waarom - u heeft het waarschijnlijk al geraden - de plaatselijke bevolking de kerktoren in Milte "het zoutvat" noemde.