Audio

Text

Toen de kapitein en veenbeheerder Meine Janssen op 49-jarige leeftijd overleed, bleef er gezien zijn vroege dood veel ongedaan.Het meest tragische was zeker, dat hij een weduwe met acht minderjarige kinderen achterliet.

Toen Meine Janssen nog een jonge man was, viel eigenlijk alles voor hem mee. Hij had zich aan de zeevaart gewijd, werd stuurman en haalde tenslotte op de Maritieme School in Leer zijn kapteinsbrevet. Op deze manier uitgerust maakte hij een goede match, toen hij een van de dochters van Jürgen Weerts de Buhr huwde, een van de grootste reders in Warsingsfehn. Met diens steun kocht Meine Janssen in 1883 een kwart van de schoenerbrig „Hinrich“. Toch maar ietsje later speelde zijn gezondheid niet meer mee, zodat hij, waarschijnlijk met een zwaar hart, niet meer naar de zee kon gaan. Onshore zocht hij een nieuw activiteitsgebied, en wel het kantoor van de veenbeheerder, waarin tot dan de hoofdleraar Pruismann werkte, die wegens ouderdom opgaf.

Het ambt van veenbeheerder in het Moormerland is bijzonder en heeft te maken met de eponiem van het dorp Warsingsfehn.
De administrator Gerhard Warsing ontving 1736, dus nog in het tijdperk van het Oostfriese heersende huis Cirksena, 225 hectare hoogveengebied in erfpacht. Hij liet vanuit zijn goed Sieve een kanaal graven, dat het gepachtte land uitwaterde und tegelijk als transportroute voor de gesneden turf diende. Aan het kanaal respectievelijk aan de zijkanalen gelegen percelen werden door de Warsings nu aan de „onder erfpachters“ (onderhuurders) , die eerste inwoners van Warsingfehn toegewezen.

De Warsings gingen echter aan de mannelijke tak ten onder en de erfpacht ging op in de bruidsschat van de dochters. Zo kwam een rare situatie tot stand, dat de „bovenerfpachters“ in het vervolg in Berlijn of Schlesien zaten, waar de dochters verhuurd waren. Er was dus iemand nodig, die aan de ene kant de „bovenerfpachter“ representeerde, maar aan die andere kant ook de belangen van de „ondererfpachters“ verdedigde. En dat was precies de taak van de veenbeheerder hier ter plaatse. Een bijzondere rol speelde de verbouwing en instandhouding van de „Hauptwiek“, van het hoofdkanaal. De „Fehntjer“waren afhankelijk van deze waterweg als de levensader van hun veenkolonie, maar de „bovenerfpachters“ vertoonden weinig verstand en neiging, om aan hun dure verplichtingen in de verre provincie te voldoen, zoals Meine Janssen ook moest ondervinden. Niettemin hereinnerde hij gedurende vele jaren steeds weer aan hun contractuele verplichtingen en bereikte het een of ander en maakte en voortdurende ontwikkeling in Warsingsfehn mede mogelijk.

Zijn gezondheid stopte hem ook deze keer weer in zijn werk. Al na een korte ernstige ziekte moest hij alles waarvan hij hield achter zich laten. Hij overleed in 1905.