Oldersum

Stormvloed 1962

Audio

Text

Man, man, man! Wat een nacht! Het stormde zo, dat je bijna van de dijk werd geblazen! En het water steeg maar hoger! Het stond voor mij vast, deze nacht van 16 op 17 februari 1962 zou net zo de geschiedenis van onze kusten ingaan als de vreselijke overstromingen van vroeger, die in de Dollard en langs de Jade eeuwen geleden hele landstreken verzwolgen hebben.

Hoofdzaak was dat de sluis en de dijken het zouden houden. Als sluiswachter van de Oldersummer sluis was het mijn opdracht om ter plaatse alles regelmatig  te controleren.

Voorlopig leek alles in orde te zijn, maar wat betekende dat helemaal bij het geweld waarmee de watermassa’s tegen onze dijken beukten! Zware golven sloegen reeds tegen de kruinen van de dijken. En wat er zou gebeuren als ze er erover heen zouden slaan, daaraan moest ik niet denken! De binnenkant van de dijk zou kunnen worden uitgehold en dan zou er geen houden meer aan zijn! Dan zou het land tenonder gaan!

„De grote Mandränke“, het ‘grote verdrinken’ noemden onze voorvaderen een van de ergste overstromingen. Nou ja, hopelijk zou het zover niet komen!

Overal waren honderden helpers, van politie, brandweer en leger onderweg, die moeite deden de dijken te beveiligen. Men kon slechts hopen dat de moeite niet hopeloos en tevergeefs zou zijn om Blanke Hans (de Noordzee) met een zandzak tegen te willen houden. Ik had al gehoord dat in Pogum aan de Dollard, de situatie tamelijk gespannen was, net als hoger aan de Eems bij de Papenburger zeesluis. Nu echter moest iedereen ervoor zorgen dat te doen wat binnen zijn bereik noodzakelijk was.

Ik wist dat deze nacht onze dijkgraaf Albert Weerda onderweg was om de Oldersumse dijk te observeren. Ik wilde naar hem toe om, met de goede toestand van de sluis zijn zorgen misschien enigszins te verlichten. Ik vocht mij dus tegen de storm in de dijk op en vond de dijkgraaf precies daar waar ik hem had verwacht. Het was intussen kort na middernacht en het water schuimde bijna tegen de kruin van de dijk. Dijkgraaf Weerda stond roerloos voor de gruwelijke watermassa’s en er liep mij een rilling over mijn rug. Onwillekeurig moest ik denken aan Theodor Storm en zijn boek de schimmelruiter. Maar ik vocht mij verder vooruit en al gauw was ik bij hem. Ik kon hem echter niets zeggen, want de orkaan blies ieder woordflard terug mijn  keel in.

Nadat hij mij had begroet met een knikje wendde hij zijn blik weer naar het razende water, dat zich plotseling leek in te houden. Weerda keek als geboeid naar het schouwspel dat zich nu  ontvouwde: eerst haast niet merkbaar, maar dan toch duidelijk daalde de waterstand bij onze dijk! Op hetzelfde moment leek ook de orkaan een ogenblik de adem in te houden en, terwijl Weerda mij aankeek met een blik van zeldzame mengeling van pijn en opluchting, hoorde ik hem zeggen: “Ergens moet de dijk zijn doorgebroken. Dat geeft ontlasting voor ons”.

Later vernam ik dat onze dijkgraaf gelijk gekregen had. De dijk van Völlner bij Papenburg was doorgebroken en enorme watermassa’s waren daar over het land gestroomd, hetgeen het leven kostte aan een soldaat die bij de reddingsactie betrokken was.