Audio

Text

Mijn naam is Marie Huechtebrock, ik ben priorin van het eerbiedwaardige klooster Langenhorst. Meer dan 300 jaar geleden, in het jaar van onze Heer 1178, stichtte Franko von Wettringen, de laatste van zijn familie dit klooster voor zijn eigen heil en dat van zijn familie. In het centrum van het grote burchtaanleg liet Franko de kerk van St. Johannes de Baptist bouwen. In veertig jaar van werkzaamheden ontstond het kloostercomplex met een collegiale wijk in laatromaanse en hooggotische bouwstijl, met de rivier Vechte als versterkte slotgracht. Daarnaast heeft Franko al zijn bezittingen aan het klooster nagelaten, daarom zijn veel boeren in de omgeving ,die belasting aan ons moeten betalen.
Het klooster - en dus ik als vertegenwoordiger - oefent ter plaatse de soevereine rechten en plichten uit. We benoemen de pastoors van het gebied, we houden de rechtzaken, we beheren de lokale landgoederen.
Franko von Wettringen stichtte ooit het klooster voor 24 voornamelijk adellijke vrouwen die hier leefden volgens de regels van de Augustijnerorde. Het belangrijkste was afstand doen van privébezit, het celibaat en natuurlijk gehoorzaamheid aan de priores! Bovendien was er nog „die Klausur“, d.w.z. de afzondering van de buitenwereld. Toendertijd was er nog een poortdienst, die door zogenaamde "zusters van buiten" uitgevoerd werd, enkele dochters van dwangarbeiders die we barmhartig hadden opgenomen.
Maar dat is lang geleden. De zeden hier zijn niet meer zo streng. Ondertussen hebben we veel meer met de mensen van de omliggende dorpen te maken. We verdelen voedsel en kleding uit aan de armen, verzorgen zieken en doodzieken en helpen vrouwen bij de bevalling. Lezen, schrijven, muziek maken, dit alles onderwijzen de oudere conventuelen aan de jongere, maar ze geven ook les aan de kinderen uit de buurt, die aan het klooster worden gegeven.
In 1420 sloot ons klooster zich ook aan bij de Congregatie van Windesheim, een kloostervernieuwingsbeweging die onze orde weer op het rechte pad bracht met grondige regels. Ook wij moeten aan bepaalde verplichtingen voldoen.
Ons geestelijk leven staat nu onder toezicht van de prior van het klooster Frenswegen bij Noordhorn. Dit is op het moment broeder Gerhard. De pater is een heel goed opgeleide en vriendelijke man. Ik schrijf regelmatig met hem en ik moet bekennen dat ik dat erg plezierig vind. Maar natuurlijk schrijven we elkaar niet alleen voor onze vreugde, want pater Gerhardus is een man, die door en door praktisch ingesteld is! We wisselen ook materiële benodigdheden uit. Hij voorziet me van perkament, linialen, pennen, puimstenen, dus alles wat je nodig hebt om te schrijven - en wij doen hetzelfde met kruiden en specerijen . Ja, de Frenswegense Fratres (broederschappen) zijn bijzonder handig in het maken van medicijnen, waarvoor ze ook onze goede Langenhorstse rozemarijn nodig hebben. Ah, de Frater Gerhardus. Op een gegeven moment begon hij delen van zijn brieven niet alleen in het Latijns te schrijven, maar ook in onze Duitse moedertaal, wat ik als een bijzonder bewijs van onze innerlijke verbondenheid beschouw.
Sinds de tijd van de zalige Franko is er het een of ander veranderd en ik vermoed dat dit ook zo zal blijven. Misschien zelfs sneller en fundamenteler in de komende jaren dan de meesten van ons vermoeden.